Ruimtelijke ordening en de grenzen van het instrument 'beleidsmatig gewenste ontwikkelingen'
Gemeenten maken werk van een betere ruimtelijke ordening. Eenvoudig is dat niet, gelet op de complexiteit van de ruimtelijke regelgeving. Voor meer flexibiliteit en om de rompslomp en kostprijs van ruimtelijke uitvoeringsplannen te vermijden, voeren meer en meer gemeenten hun ruimtelijk beleid dan ook via nota’s die geen decretaal kader hebben, zoals verdichtingsnota’s, woningtypetoets of beeldkwaliteitsplannen. Dit worden ook wel plannen genoemd die de ‘beleidsmatig gewenste ontwikkelingen’ beschrijven. Ook plannen die nog maar in een ontwerpfase zitten, kunnen soms als een beleidsmatig gewenste ontwikkeling worden beschouwd.
De Vlaamse overheid stelde recent een leidraad op die de mogelijkheden en beperkingen van dergelijke plannen in de kijker zet. Het komt er kort gezegd op neer dat de stedenbouwkundige voorschriften altijd voorrang hebben op de beleidsmatig gewenste ontwikkelingen. Beleidsmatig gewenste ontwikkelingen vragen voldoende bekendmaking én dienen later vertaald te worden naar gekende decretale instrumenten, zoals een ruimtelijk uitvoeringsplan.
Maar ook als dat laatste niet gebeurt kunnen de beleidsmatig gewenste ontwikkelingen mee het vergunningenbeleid bepalen. Het is dan echter noodzakelijk dat iedere vergunningsbeslissing voldoende wordt gemotiveerd. De gebruikte visie-elementen moeten met andere woorden concreet beargumenteerd worden. U werkt voor een lokaal bestuur en hebt hierover een vraag? Neem contact op met Xavier Buijs.
Bron: VVSG 8 juli 2020